De waarderingsregels

Algemene principes

Terug naar navigatie - Algemene principes

Artikelen 140 tot en met 188 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 bepalen de waarderingsregels. Het is het college van burgemeester en schepenen en het vast bureau die de regels bepaalt die gelden voor:

  1. de waardering van de inventaris van al de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van het bestuur van welke aard ook;
  2. de vorming en de aanpassing van de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten;
  3. de herwaarderingen.

De waarderingsregels zijn van het ene financiële boekjaar op het andere identiek en worden stelselmatig toegepast. Ze moeten evenwel gewijzigd worden wanneer ze door omstandigheden niet langer zorgen voor een waar en getrouw beeld. Hieruit voortvloeiende afwijkingen worden in de toelichting bij de jaarrekening vermeld.

Elk bestanddeel van het vermogen wordt afzonderlijk gewaardeerd. Van dit principe mag worden afgeweken voor het meubilair, de kantooruitrusting, het klein materiaal evenals de grond- en hulpstoffen die bestendig worden hernieuwd, waarvan de aanschaffingswaarde te verwaarlozen is in verhouding tot het balanstotaal en waarvan de hoeveelheid, de waarde en de samenstelling niet aanmerkelijk veranderen in het financiële boekjaar.

Verder dient er rekening gehouden te worden met alle voorzienbare risico’s, mogelijke verliezen en ontwaardingen die ontstaan zijn tijdens het financiële boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs als de risico’s, verliezen of ontwaardingen alleen bekend zijn tussen de balansdatum en het ogenblik waarop het ontwerp van de jaarrekening wordt vastgesteld.

Tot slot worden kosten en opbrengsten verwerkt in het financiële boekjaar waarin ze werkelijk gerealiseerd zijn (het transactiemoment), ongeacht het feit of ze al dan niet geïnd of betaald zijn.

Waardering van het vermogen

Terug naar navigatie - Waardering van het vermogen

Voor de opmaak van de beginbalans op 1 januari 2014 in BBC wordt elk actiefbestanddeel gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en wordt het voor dat bedrag opgenomen in de balans, mits aftrek van de desbetreffende gecumuleerde afschrijvingen en waardeverminderingen.

Onder aanschaffingswaarde wordt één van de volgende waarden verstaan: de aanschaffingsprijs, de ruilwaarde, de vervaardigingswaarde, de schenkingswaarde of de inbrengwaarde.

Na erkenning als een actiefbestanddeel geldt als waarderingsregel ofwel het kostprijsmodel, ofwel het herwaarderingsmodel. Volgens het kostprijsmodel dient een vast actief te worden geboekt tegen zijn kostprijs, verminderd met eventuele geboekte afschrijvingen en eventuele geboekte waardeverminderingen. Het herwaarderingsmodel houdt echter in dat een vast actief waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald, geboekt wordt tegen de geherwaardeerde waarde.

Schematisch kan de indeling van de vaste activa als volgt voorgesteld worden:

KOSTPRIJSMODEL

HERWAARDERINGSMODEL

Gemeenschapsgoederen

Overige materiële vaste activa

Bedrijfsmatige materiële vaste activa

Financiële vaste activa

Immateriële vaste activa

 

 

Het belangrijkste verschil tussen beide modellen zit in het feit dat de activa waarop het kostprijsmodel van toepassing is niet kunnen worden geherwaardeerd.

KOSTPRIJSMODEL

gebruiksduur

afschrijvingen

waardeverminderingen

herwaarderingen

Gemeenschapsgoederen

beperkt

JA

JA

NEE

onbeperkt

NEE

JA

NEE

Bedrijfsmatige materiële vaste activa

beperkt

JA

JA

NEE

onbeperkt

NEE

JA

NEE

Immateriële vaste activa

beperkt

JA

JA

NEE

onbeperkt

NEE

JA

NEE

 

HERWAARDERINGSMODEL

gebruiksduur

afschrijvingen

waardeverminderingen

herwaarderingen

Overige materiële vaste activa

beperkt

JA

JA

JA

onbeperkt

NEE

JA

JA

Financiële vaste activa

N.V.T.

NEE

JA

JA

 

Afschrijvingen

Het af te schrijven bedrag van een actief wordt per financieel boekjaar bepaald door het verschil tussen de boekhoudkundige waarde en de restwaarde te delen door de resterende gebruiksduur uitgedrukt in jaren.

 

Jaarlijks afschrijvingsbedrag =

 

boekhoudkundige waarde – restwaarde

------------------------------------------------------

resterende gebruiksduur

 

De restwaarde en de gebruiksduur van een actief moeten ten minste aan het einde van elk financieel boekjaar worden herzien. Hierbij wordt uitgegaan van een ‘gelijkmatige’ veroudering en wordt dus steeds de lineaire afschrijvingsmethode toegepast.

Waardeverminderingen

Waardevermindering zijn andere correcties op de aanschaffingswaarde van actiefbestanddelen dan deze die voortvloeien uit afschrijvingen, om rekening te houden met al dan niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het financiële boekjaar. Als evenwel op het einde van het financiële boekjaar blijkt dat de gebruikswaarde van een goed hoger is dan zijn boekhoudkundige waarde, dan moeten de eventueel reeds geboekte waardeverminderingen worden teruggenomen ten belope van het verschil.

Herwaarderingen

De financiële vaste activa en de overige materiële vaste activa, waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald (herwaarderingsmodel van toepassing), moeten na hun opname worden geboekt tegen de geherwaardeerde waarde. Dit is de reële waarde op het moment van de herwaardering, verminderd met eventuele latere gecumuleerde afschrijvingen en latere gecumuleerde waardeverminderingen.

Waardering en beschrijving van de rubrieken van de balans

Terug naar navigatie - Waardering en beschrijving van de rubrieken van de balans

Activa: I. – Vlottende activa

Liquide middelen en geldbeleggingen (activa – I.A.)
  • De liquide middelen en de geldbeleggingen, met uitzondering van de aandelen, niet-vastrentende effecten en vastrentende effecten, worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.
  • De aandelen, niet-vastrentende effecten en vastrentende effecten worden bij verwerving geboekt en gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde.
  • Op de liquide middelen en geldbeleggingen worden waardeverminderingen toegepast als de realisatiewaarde op de datum van jaarafsluiting lager is dan de aanschaffingswaarde.
  • Geen enkele vorm van herwaardering is toegestaan op de liquide middelen en geldbeleggingen.
Vorderingen op korte termijn (activa – I.B.)
  • Vorderingen op korte termijn worden in de balans opgenomen voor de nominale waarde.
  • Vorderingen waarvan de invorderbaarheid twijfelachtig is dienen overgeboekt te worden naar een rekening dubieuze debiteuren. Daarenboven zal men ook waardeverminderingen moeten boeken in functie van de ouderdom van de dubieuze vordering, zijnde:
    • ouder dan 1 jaar en jonger dan 2 jaar: 10%
    • ouder dan 2 jaar en jonger dan 3 jaar: 25%
    • ouder dan 3 jaar en jonger dan 4 jaar: 50%
    • ouder dan 4 jaar en jonger dan 5 jaar: 75%
    • ouder dan 5 jaar: 100%
Voorraden en bestellingen in uitvoering (activa – I.C.)

Er worden geen voorraden opgenomen in de balans van de stad Mortsel.

Overlopende rekeningen van het actief (activa – I.D.)

De overlopende rekeningen worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en in de balans opgenomen voor het gedeelte dat ofwel ‘overlopend’ is naar het volgende boekjaar, ofwel ‘toegerekend’ moet worden aan het huidige boekjaar.

Vorderingen op lange termijn die binnen het jaar vervallen (activa – I.E.)

Deze vorderingen ontstaan door de overboeking van een bedrag of een gedeelte ervan waarvoor deze vordering geregistreerd stond op de desbetreffende rekening van de vorderingen op lange termijn.

Activa: II. – Vaste activa

Vorderingen op lange termijn (activa – II.A.)

Vorderingen op lange termijn uit ruiltransacties die ontstaan door de toekenning van betalingsuitstel aan derden worden in eerste instantie opgenomen in de balans voor hun nominale waarde. In tweede instantie zal het toekennen van het betalingsuitstel aanleiding geven tot de overboeking van het gedeelte van de vordering op korte termijn dat pas over meer dan één jaar komt te vervallen, naar een vordering op lange termijn.

Financiële vaste activa (activa – II.B.)
  • Belangen of aandelen en vastrentende effecten worden gewaardeerd tegen hun aanschaffingswaarde. De vorderingen op entiteiten die het bestuur op een duurzame wijze wil ondersteunen, worden op de balans opgenomen voor de nominale waarde ervan. Borgtochten betaald in contanten worden gewaardeerd tegen de contante waarde van de storting.
  • Op financiële vaste activa is het herwaarderingsmodel van toepassing. Dit houdt in dat na hun opname als actief de financiële vaste activa (vooral de belangen) waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald, geboekt wordt tegen hun geherwaardeerde waarde. De geherwaardeerde waarde = de reële waarde op het moment van de herwaardering.
  • Waardeverminderingen worden toegepast in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding, verantwoord door de toestand, de rentabiliteit of de vooruitzichten van de entiteit waarin de belangen of de aandelen worden aangehouden. Ook op de vorderingen en vastrentende effecten worden waardeverminderingen toegepast als er voor het geheel of een gedeelte onzekerheid bestaat over de betaling ervan op de vervaldag.
Materiële vaste activa (activa – II.C.)

De materiële vaste activa worden in volgende drie grote categorieën ingedeeld:

  • gemeenschapsgoederen;
  • bedrijfsmatige activa;
  • overige activa.

De gemeenschapsgoederen zijn materiële vaste activa die aangewend worden om een maatschappelijke dienstverlening te vervullen, maar waarbij de vervulling van deze dienstverlening gedurende de volledige cyclus minder ontvangsten genereert dan de uitgaven die nodig zijn om deze activa te verkrijgen en om die dienstverlening te realiseren. Ze bestaan uit:

  • de terreinen en de gebouwen
  • de wegen en de overige infrastructuur
  • de installaties, de machines en de uitrusting
  • het meubilair, de kantooruitrusting en het rollend materieel
  • de leasing en soortgelijke rechten
  • het erfgoed

De bedrijfsmatige materiële vaste activa worden aangewend om een maatschappelijke dienstverlening te vervullen maar in tegenstelling tot de gemeenschapsgoederen genereren deze activa voldoende ontvangsten om de uitgaven te compenseren die nodig zijn om de activa te verkrijgen en om die dienstverlening te realiseren. Ze bestaan uit:

  • de terreinen en de gebouwen
  • de installaties, de machines en de uitrusting
  • het meubilair, de kantooruitrusting en het rollend materieel
  • de leasing en soortgelijke rechten

De overige materiële vaste activa daarentegen worden niet aangewend in het kader van de maatschappelijke dienstverlening van een bestuur, maar om huuropbrengsten, een waardestijging, of beide te realiseren. Ze bestaan uit:

  • de terreinen en de gebouwen
  • de roerende goederen

Materiële vaste activa

Afschrijvingsduur

Afschrijvingsduur buitengewoon onderhoud

Terreinen

geen

15 jaar

Gebouwen

33 jaar

15 jaar

Bebouwde terreinen

33 jaar

15 jaar

Overige zakelijke rechten op onroerende goederen

33 jaar

15 jaar

Wegen

33 jaar

15 jaar

Overige infrastructuur betreffende de wegen

33 jaar

15 jaar

Waterlopen en waterbekkens

33 jaar

15 jaar

Overige onroerende infrastructuur

33 jaar

15 jaar

Installaties, machines en uitrusting

10 jaar

5 jaar

Meubilair en kantooruitrusting

10 jaar

5 jaar

Informatica

5 jaar

geen

Rollend materieel: fietsen, auto’s en bestelwagens

5 jaar

geen

Rollend materieel: vrachtwagens en andere speciale voertuigen

10 jaar

5 jaar

Vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht

terreinen: geen

terreinen: 15 jaar

onroerend: 33 jaar

onroerend: 15 jaar

roerend: 5-10 jaar

roerend: 0-5 jaar

Cultureel erfgoed

kunst(bouw)werken: 33 jaar

kunst(bouw)werken: 15 jaar

kunstpatrimonium: geen

kunstpatrimonium: geen

 
Immateriële vaste activa (activa – II.D.)

Onder de immateriële vaste activa worden opgenomen:

  • de kosten voor onderzoek en ontwikkeling
  • de concessies, octrooien, licenties, knowhow, merken en andere soortgelijke rechten
  • de vooruitbetalingen op immateriële vaste activa
  • de plannen en studies ter voorbereiding van nieuwe projecten en die geen element zijn van een materieel vast actief.

De immateriële vaste activa zijn kosten die gemaakt worden voor de verwerving van vaste activa die een aantal jaren zullen gebruikt worden, en die immaterieel van aard zijn.

Immateriële vaste activa

Afschrijvingsduur

Afschrijvingsduur buitengewoon onderhoud

Immateriële vaste activa

5 jaar

-

 

Passiva: I. – Schulden

Financiële schulden (passiva – I.A.1. en I.B.1.)

De financiële schulden worden in de balans opgenomen voor ofwel de nominale waarde, de aanschaffingswaarde (effecten) of de som van de kapitaalbestanddelen die de wedersamenstelling in kapitaal vertegenwoordigen van de waarde van het materieel vast actief in het geval van leasing.

Op de balansdatum van elk boekjaar moeten de financiële schulden of een gedeelte van de schulden met een looptijd van meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen, van de schulden op lange termijn overgeboekt worden naar de schulden op korte termijn (rubriek I.A.6. Schulden op lange termijn die binnen het jaar vervallen).

Schulden uit ruiltransacties (passiva – I.A.2. en I.B.2.) en uit niet-ruiltransacties (passiva – I.A.3. en I.B.3.)

Onder schulden uit ruiltransacties worden de schulden opgenomen die ontstaan ingevolge ruiltransacties waarvoor het bestuur een gelijkwaardige economische waarde in  ruil krijgt, dwz. dat de in ruil gekregen economische waarde voor de met de transactie verbonden partijen ongeveer gelijkwaardig is. Onder de schulden uit niet-ruiltransacties worden de schulden opgenomen die ontstaan ingevolge transacties waarvoor het bestuur geen gelijkwaardige economische waarde in ruil krijgt.

Deze schulden worden in de balans opgenomen voor hun nominale waarde.

Op balansdatum zal een overboeking moeten gebeuren van de schulden op lange termijn naar de schulden op korte termijn voor de schulden of een gedeelte van de schulden met een looptijd van meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen.

Voorzieningen voor risico’s en kosten (passiva – I.A.4. en I.B.4.)

De voorzieningen voor risico’s en kosten worden stelselmatig gevormd. Ze worden aangelegd voor een duidelijk omschreven schuld die op de balansdatum zeker is. Dit gebeurt op basis van objectieve beoordelingscriteria zodat het bedrag van de schuld op betrouwbare wijze kan worden geschat.

De voorzieningen op lange termijn, waarvan de afwikkeling naar verwachting zal resulteren in een uitstroom van middelen binnen de twaalf maanden na balansdatum, worden op balansdatum overgeboekt naar de voorzieningen op korte termijn.

Daarnaast zullen de voorzieningen eventueel moeten worden aangepast in de mate waarin de oorspronkelijke schatting hoger of lager is dan wat vereist is volgens een actuele inschatting ervan op de balansdatum.

Van zodra het bedrag van de schuld werkelijk vaststaat en de kosten op de desbetreffende kostenrekeningen worden geboekt, zal de voorziening teruggenomen worden.

Overlopende rekeningen van het passief (passiva – I.A.5.)

De overlopende rekeningen worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde.

Schulden op lange termijn die binnen het jaar vervallen (passiva – I.A.6.)

De schulden worden overgeboekt voor het bedrag waarvoor zij geregistreerd staan op de desbetreffende rekeningen van de schulden op lange termijn.

Passiva: II. – Nettoactief

Overig nettoactief

De waarde van deze rubriek wordt bepaald door de waardering van het actief en het passief. Het overige nettoactief wordt immers beschouwd als zijnde het verschil tussen het totaal van de activa en de passiva bij het opmaken van de beginbalans.

De bijdragen, schenking en legaten zonder last en zonder specifiek doel of bestemming worden gewaardeerd aan nominale waarde.

Herwaarderingsreserves

Wanneer de reële waarde van een actief groter is dan de boekwaarde, wordt dit verschil opgenomen in de rubriek herwaarderingsreserves.

Indien op basis van een volgende herwaardering blijkt dat er niet-gerealiseerde minderwaarden zijn, dan moeten deze:

  • ofwel in mindering gebracht worden van reeds geboekte herwaarderingsreserves;
  • ofwel in kost genomen worden voor zover deze minderwaarde groter is dan de reeds geboekte meerwaarden.
Overgedragen overschot – overgedragen tekort

Het overgedragen overschot/tekort wordt opgenomen op de rekening 14 die een positief saldo vertoont in het geval van een gecumuleerd overschot en een negatief bedrag in het geval van een gecumuleerd tekort.

De waarde van het overgedragen overschot/tekort wordt bepaald door de waarde van:

  • het overschot/tekort van de vorige boekjaren zoals blijkt uit de laatst afgesloten jaarrekening;
  • het overschot/tekort na de eindejaarsverrichtingen van het desbetreffende boekjaar.

De waarde van deze rubriek wordt dus bepaald door de waardering van de kosten en opbrengsten.

Investeringssubsidies en -schenkingen

Investeringssubsidies en -schenkingen, en legaten in contanten worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Indien de investeringssubsidies en –schenkingen worden herzien, zullen ze als een diverse financiële kost worden geboekt.

De schenkingen en legaten in natura worden gewaardeerd aan de schenkingswaarde, zijnde de marktwaarde op het moment van de schenking of op datum van de nalatenschap. Indien een actief wordt geschonken dat behoort tot het erfgoed en waarvoor geen aanschaffingswaarde of marktwaarde kan bepaald worden, dan mogen deze erfgoederen pro memorie in de balans worden opgenomen voor 1 euro.

De investeringssubsidies en –schenkingen worden in de erop volgende boekjaren via afboekingen in de staat van opbrengsten en kosten (subrubriek 7530) gespreid om ze in overeenstemming te brengen met de afschrijvingen op het gesubsidieerde actief. In geval van niet-afschrijfbare activa blijft het oorspronkelijke bedrag van de investeringssubsidie of de schenking behouden in de boekhouding.